15. Materialisme - De eis om te bestaan





Niets lijkt dwingender dan de materie. Zowat de hele wereldbevolking zit thuis te wachten tot het coronavirus voorbij is, is afgeweerd, of totdat ons lichaam afweer heeft ontwikkeld. De economie is buiten werking gesteld. Nu komen we in de verleiding Agambens filosofie te beschouwen als een profetie, een belofte of dreiging waardoor we tot inkeer worden gemaand. Deze visie bevat in die zin een element van juistheid dat de profeten hun boodschap brachten in poëtische taal. Ze beoefenden een vorm van muziek waarbij ze hun stem als instrument leenden aan God. Zoals een slaaf gebruikt werd door zijn meester. Maar God is volgens Paulus zelf als dienaar in de wereld gekomen, als instrument om zich te laten gebruiken, voor onze vrijheid.

De oproep van Agamben om de muziek te hervormen hebben we op verschillende manieren tegen het licht gehouden. Achteraf was ik bezig met commentaar, zo ongeveer zoals Agamben Paulus’ Romeinenbrief becommentarieert. Zo hopen we dat er van onder de tekst een diepere tekst oplicht, het waarheidsgehalte van Agambens oproep. Maar waar Agamben zich beperkt tot de eerste regels van de Romeinenbrief, die hij opvat als een incipit, een begin waarin de rest van de tekst ligt samengebald, ben ik achteraan begonnen, bij het postscriptum van Agambens boek over filosofie, zijn oproep tot hervorming van de muziek. Ik volgde mijn eigen parcours, of liever het parcours zoals zich dat in mijn gedachtegang ontvouwde, en las vervolgens eerdere hoofdstukken van zijn boek.

Nu ben ik toe aan het korte hoofdstuk ‘On the concept of demand’, over het idee van de Duitse filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz (1647-1716) dat we het bestaan niet kunnen afleiden uit de mogelijkheid ervan, maar dat er toch een soort verbinding tussen beide bestaat. Leibniz formuleert dit als volgt:
‘Omne possibile exigit existiturire’ (gecit. in Agamben, What is philosophy, p. 32)
‘Al het mogelijke eist te zullen bestaan.’
Met mijn kennis van Latijnse grammatica kan ik al zien dat Leibniz zelf een vorm heeft gefabriceerd, het woord existiturire is een infinitivus (heel werkwoord) die is aangepast met behulp van het toekomstig deelwoord dat op -urus eindigt (denk aan futurum, 'zullende zijn'; overigens vraag ik me af of Leibniz niet ook het -tur van het passivum laat meeklinken, een eis die wordt geëist of iets dergelijks). Maar het gaat niet om een toekomst in de zin van een voorspelling die noodzakelijkerwijs uitkomt. De nadruk ligt op de eis, de persoonsvorm exigit, om iets vragen, verlangen, eisen. Met dit werkwoord wordt een verband gelegd tussen twee zijnsmodi. Dat alleen al dwingt ons om de modale ontologie, waarin we Agamben hebben gevolgd, enigszins bij te stellen. Het zijn heeft altijd een modale vorm volgens Agamben, als mogelijkheid, noodzaak, contingentie of wat ook. Dit verheldert nog niet hoe we van de ene modus kunnen overgaan naar de andere. Kan het zijn dan soms ook de modus aannemen van de overgang? Is de overgang zelf ook een modus?

Deze zeer algemene kwestie zagen we opdoemen uit de problematiek van onze beschouwing over Adorno en Schönberg. Bij Adorno staat het onderscheid voorop tussen de fataliteit van de natuur en de vrijheid van de mens. Die vrijheid kan hij alleen realiseren wanneer hij inzicht heeft in de rationele wetmatigheden van de geschiedenis. Adorno waardeert Schönberg omdat deze de wetmatigheden van het muzikale materiaal heeft doorgevoerd tot zijn uiterste grens. Anders dan Hegel gelooft Adorno dat we dit proces niet op de eerste plaats kunnen begrijpen als ontplooiing van de geest, als een geestelijk proces, maar met Marx voert hij de cultuur terug op de sfeer van de materiële productie. Hier en daar schemert die sfeer door bij Schönberg, bijvoorbeeld wanneer hij het muzikale materiaal als indifferent ziet, wat hem de vrijheid geeft om nu eens strenge muziek te schrijven, dan weer toegankelijkere muziek. De dwingende kracht van de materie kunnen we kennelijk niet opvatten als een oorzaak die noodzakelijk bepaalde gevolgen met zich meebrengt. Hier dient de kwestie van de overgang zich aan als de vraag of de materie slechts een mogelijkheid is die de componist naar believen kan omzetten in een bepaalde vorm, of dat er een dwingende kracht in schuilt, die we ook weer niet als noodzaak kunnen opvatten.

Met het begrip eis ('esigenza', 'demand') kiest Agamben voor een opvatting van materie die niet de mogelijkheid tot een bepaalde realisering is, maar integendeel, zelf de realisering van de mogelijkheid. Niet een realisering in de zin van een overgang tot een actie, maar in de zin van materialisatie. Dat een mogelijkheid ‘erom vraagt’ (exigit) te zullen bestaan moeten we volgens Agamben begrijpen als het ‘materie worden’ van die mogelijkheid:
‘We need to think of matter not as a substratum, but as a demand of bodies: it is what a body demands and what we perceive as its most intimate potentiality. We then better understand the nexus that has always linked matter to possibility [...]; what the possible demands is not to pass to the act, but to materialize itself [materiarsi], to become matter.’ (WPh 36)
Helaas legt Agamben in dit hoofdstukje geen verband met het materialisme in marxistische zin, maar we kunnen de verwijzing naar Leibniz zonder veel moeite gebruiken om zelf dat verband te leggen. De praxis in de zin van Marx, zo zagen we, moeten we volgens Agamben opvatten als een monade, het dominante begrip in de filosofie van Leibniz. De materiële productie en de cultuur worden in elkaar geschoven, ze komen onmiddellijk met elkaar overeen. Leibniz verstaat onder monades de substanties of zijnden waarbinnen geest en lichaam een eenheid vormen. Die zijnden zijn de mogelijkheden waarvan je niet kunt zeggen dat ze noodzakelijk tot bestaan komen, noodzakelijk ‘materialiseren’. De verbinding tussen de monades als mogelijkheden of essenties en hun werkelijke, toekomstige bestaan wordt uitgedrukt met het werkwoord eisen, exigĕre.

Benjamins omkering van de formule
Agamben verwijst in zijn hoofdstuk niet naar Marx zelf, maar wel naar de marxist Walter Benjamin. Die geeft een bepaalde draai aan de formule van Leibniz. Citeren we Agambens parafrase:
‘One of the paradigms of demand is memory. Walter Benjamin once wrote that in remembering we experience how what seems to be absolutely accomplished - the past – suddenly becomes again unaccomplished. Even memory, insofar as it gives incompleteness back to the past and thus somehow makes it still possible for us, is something similar to demand. Leibniz’s stance on the problem of demand is here reversed: it is not the possible that demands to exist, but the real – what has already been – that demands its own possibility. And what is thinking if not the capacity to give possibility back to reality, to belie the false claim of opinion that is founded only on facts? To think means first and foremost to perceive the demand of what is real to become possible again, to do justice not only to things but also to their tears.’ (WPh 33)

Om deze passage niet onopgemerkt voorbij te laten gaan, licht ik er enkele zaken uit die ons helpen om onze kwestie van de overgang (passage) te beantwoorden en enkele consequenties te formuleren.

1. Ontologie
Met zijn omkering brengen Benjamin en Agamben ons bij een wijze van functioneren van de eis waarbij de verschillende modi van het zijn kunnen wisselen. We zouden dit met een term van Agamben ‘modulatie’ kunnen noemen. In de muziek betekent modulatie de overgang naar een andere toonsoort. De eis is het modulerende element, het element dat ons in staat stelt de overgang te voltrekken van essentie (mogelijkheid) naar existentie, maar ook andersom, van existentie naar essentie.

2. Materialisme
De geciteerde passage wijst de filosofie zijn plaats binnen het materialisme, ook in marxistische zin. De filosofie is het vermogen om de werkelijkheid om te zetten in een mogelijkheid. Vaak wordt dit gezien als een puur geestelijk of innerlijk proces. Maar een mogelijkheid is niet iets geestelijks, ze is materieel in de zin dat ze beantwoordt aan de eis van het lichaam. Het lichaam is meer dan een feit, het is een feit dat door het denken wordt omgezet in een mogelijkheid, en als mogelijkheid weer vraagt om materialisatie.

3. Ethiek
De eis mogen we niet opvatten als een morele categorie. Ze verschilt van het bevel of de imperatief. Ze behoort tot de orde van het zijn (essentie, mogelijkheid, existentie). Op grond van Leibniz verwerpt Agamben de hele moderne, kantiaanse ethiek, zelfs categorisch (hopelijk ontgaat u niet de ironie van deze kantiaanse term), en kiest hij voor een opvatting van rechtvaardigheid waarin datgene wat wordt geëist al bestaat, en wel als eis. De eis is niet de formulering van een subject, maar bestaat als toestand van de wereld. Overigens blijft Agamben nadenken over de ontologische status van het bevel, en komt hij in een later artikel (in Creazione e anarchia) tot de idee van twee verschillende ontologieën, die van het bevel en van de vaststelling. Ook in dat geval wordt dus de ethiek teruggevoerd binnen de ontologie.

4.  Muziek
De verwijzing naar de tranen zouden we als een traît-d’union met Adorno kunnen beschouwen, als een teken van (mogelijke) verzoening tussen Adorno en Benjamin. Wanneer de muziek (zoals we in vorig hoofdstuk zagen) de vorm of ontwerp is die samengaat met het gebaar van het losmaken van de taal, dan kunnen we deze nu specifieker benoemen als het gebaar van het geven van tranen bij de feiten, zodat die feiten niet meer vaststaan en alsnog veranderen in mogelijkheden. Waar rouwverwerking is gericht op de acceptatie van feiten en op troost, is muziek de onmiddellijke verzoening met de wereld. De wereld wordt door de muziek (denk aan Orpheus) tot stromen en terugstromen gebracht.

Ik opende dit hoofdstuk met een verwijzing naar de profeten en naar Agambens Pauluscommentaar. We komen immers in hogere sferen. Agamben lijkt deze opgang, die zeker ook een Platoonse opgang naar de ideeën is, te blokkeren door ons terug te storten in de materie, en daardoor voor een bepaald soort incarnatie te kiezen. Komt zijn ‘gebruik van de lichamen’ niet gewoon neer op een transcendentie die ‘zich materialiseert’, waarmee het lichaam via een omweg zelf tot bron van transcendentie wordt verheven? En waarmee de metafysica op slinkse wijze wordt voortgezet door de termen ervan om te keren?

In de laatste alinea’s van Agamben over de eis geeft hij een paar voorbeelden om zijn benadering te verhelderen.

Allereerst is er volgens het Christendom een onbetwiste transcendentie, namelijk God zelf. In Hem zijn alle eisen, alle verzoeken en verlangens in eeuwigheid al vervuld. Dit is de meest voor de hand liggende manier om de materialisering van onfeilbare garanties te voorzien. Een denken vanuit de immanentie houdt echter in dat zelfs deze onfeilbare transcendentie er niet in kan slagen alle mogelijkheden te realiseren, wanneer ze in de tijd worden geprojecteerd.

Agambens voorbeeld is dus wel een incarnatie, zelfs een bijbelse, maar het is een realisering van transcendentie ‘bij benadering’, op verwrongen en ridicule wijze, als parodie. De bergrede wordt erbij gehaald, waar we lezen: ‘Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel.’ De bijbel gebruikt de tegenwoordige tijd voor hen die het verst verwijderd zijn van dat rijk, de armen en vervolgden. Het motief uit The coming community parafraserend, kunnen we deze paradox aanscherpen met de idee van het ‘onherstelbare’. Messiaanse redding houdt in dat alleen het onherstelbare kan worden gered, en wel als zodanig, als het onherstelbare.

Het tweede voorbeeld is onze geliefde als ze slaapt. Hoe lachwekkend dit ook klinkt, het is Agambens ultieme voorbeeld van de eis, en daarmee van de idee. Onze geliefde is er, en tegelijk is ze er ook niet. Als we haar wakkermaken, is ze er volledig, maar verliezen we haar – als slapende geliefde.

Het is dus niet God die als realisering van de eis de garantie vormt voor de weldadigheid van het denken. Het is, zelfs in God, de eis, en daarmee zou je kunnen zeggen dat de eis de transcendente grondslag van de materialisering vormt. Maar daarmee zouden we weer terugvallen achter ons uitgangspunt, dat de eis de passage van de ene modus naar de andere is, het is wellicht niets anders dan een naam voor het ‘in- en uitstromen’ van de immanentie zelf, zoals we die in de muziek kunnen ervaren.

Postscriptum bij deze blog
Ik schrijf de laatste alinea’s van dit hoofdstukje op Eerste Paasdag 2020. We zitten veelal in quarantaine vanwege het coronavirus. Het is heerlijk weer buiten, en we beleven zomerse temperaturen. Ik heb gisteren, op Stille Zaterdag, de dag waarop de christenen herdenken dat hun geliefde Messias in ruste is, de dag van Holbeins Christus, beslist dat ik deze teksten niet als boek wil uitgeven, maar als blogserie. Het voelt alsof deze vorm meer in overeenstemming is met de ontdekkingen die ik gaandeweg heb gedaan. Een boek is een doel. Het heeft gewicht en is afgestemd op een lezerspubliek, en een uitgever die moet beoordelen of dit boek het verdient om te worden gelezen. Een blogserie is een inferieure vorm, de blog verschijnt en verdwijnt weer, slapend ergens in een archief. Een blog verdient het misschien wel om te worden gelezen, maar er is geen beginnen aan, laat de blog slapen. Of maak hem wakker, en je zult zien, het is een andere blog. Een boek is een product, een blog is een eis.

Er ontstaat een lichte afstand met Agamben zelf, die zich in een essay uitspreekt voor het papier en tegen het scherm. Het papier is de materie die als mogelijkheid de tekst draagt, met als ideaal de witte bladzijde. De idee is de witte bladzijde. Met mijn keuze voor de blog kies ik niet voor het scherm en de apparaten (de taal is al een apparaat, dus daar zaten we al in), maar voor de onnadrukkelijkheid. Een boek dringt zich op en vraagt om aandacht, een blog kun je laten rusten, er verschijnen er zoveel. Een eis die zich niet opdringt en in ruste blijft. Een blijvende mogelijkheid.

De Late Rembrandt – Weblog Bernard Gerard
Rembrandt, Slapende vrouw

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Mijn kwestie en Agambens oproep

In deze blogserie wil ik twee zaken met elkaar combineren. Het zou mooi zijn als ik meer helderheid kon krijgen over de ethische betekenis ...